De onderstaande vragen gaan specifiek over de bouw van onderzeeboten in Nederland. Een project dat exemplarisch is voor de kennis en kunde, die binnen het Nederlandse marinebouwcluster aanwezig is. In de komende periode, wanneer de A-brieven zijn gepubliceerd, zullen we ook vragen en antwoorden over die vervangingsprojecten publiceren.
De Walrusklasse is een unieke onderzeeboot en van strategisch belang voor de NAVO. Behalve Nederland beschikken in Europa alleen Frankrijk en Groot-Brittannië over onderzeeboten die ver weg van hun thuishaven zelfstandig kunnen opereren. De Walrusklasse onderscheidt zich echter van deze boten doordat hij dicht onder de kust kan varen. Dit komt door zijn beperkte afmetingen en zijn dieselelektrische aandrijving. Hierdoor kan de onderzeeboot beter manoeuvreren en is hij moeilijker te detecteren. Het ligt voor de hand dat de opvolger van de Walrusklasse dezelfde onmisbare taken (binnen NAVO verband) moet kunnen uitvoeren. Deze taken zijn zeer divers maar vallen allen onder de noemer: ver van huis, zelfstandig en onopgemerkt. De nieuwe boot zal dieselelektrisch worden aangedreven. Immers, het alternatief nucleair, wordt in Nederland niet als optie beschouwd.
In het visiedocument defensie lezen we: “Grote dominante maritieme spelers investeren momenteel veel in hun onderwatervloot en vormen daarmee een bedreiging voor onze maritieme veiligheids- en handelsbelangen. De nieuwe Nederlandse onderzeeboten moeten daarom een geloofwaardige, grote en precieze maritieme slagkracht bevatten; ook in gebieden waar (nog) geen militair overwicht is. Naast militaire slagkracht vormen de nieuwe onderzeeboten samen met de twee M-fregatten en de NH-90 helikopters, de enige onderzeebootbestrijdingscapaciteit die Nederland nog heeft. Overige capaciteiten zijn begin deze eeuw al wegbezuinigd zoals de Orion-patrouillevliegtuigen en de overige zes M-fregatten.”
Nederlandse bedrijven in de onderzeebootbouw zijn verenigd in het Dutch Underwater Knowledge Centre (DUKC). Zij hebben ervoor gezorgd dat de specifieke kennis over de bouw, het ontwerp en het onderhoud van onderzeeboten in stand is gebleven. Het bouwen van onderzeeboten is complex, maar dit past binnen de Nederlandse scheepsbouwcultuur. Deze oer-Hollandse sector kan wereldwijd alleen gezond overleven, indien het de uitvoering van hoogtechnologische projecten betreft. Uit een door het DUKC uitgevoerde kennisinventarisatie is gebleken dat ongeveer 80% van de kennis voor onderzeebootbouw nog in Nederland aanwezig is. Nederlandse operationele ervaringen van de onderzeedienst worden daarbij vertaald naar nieuwe onderzeebootconcepten. Veel kennis en kunde is ook aanwezig bij de DMO en op de marinewerf in Den Helder, waar de onderzeeboten hun onderhoud krijgen en – in goede samenwerking tussen defensie en de Nederlandse industrie -
een ingrijpende modernisering en levensverlengend onderhoud ondergaan.
De Nederlandse marinebouw ziet een duidelijk exportpotentieel in deze conventionele boten. In tegenstelling tot nucleair aangedreven onderzeeboten, zijn ze betaalbaar en toegankelijk voor meerdere marines in de wereld. De positie van de Nederlandse is hiermee uniek. In de wereld zijn immers geen andere scheepsbouwers, die succesvol conventioneel voortgestuwde ‘lange afstand’ onderzeeboten ontwerpen en bouwen. De Nederlandse scheepsbouw, Damen met een netwerk van kleine en grote bedrijven verenigd in het DUKC, ziet hierin dan ook een uitgelezen kans om een stevige positie in deze internationale nichemarkt te veroveren.
Door de samenwerking in binnen- en buitenland komt naast kennis en faciliteiten, ook specifieke onderwatertechnologie binnen handbereik. De ontwikkeling en de bouw van de boten zal gezamenlijk geschieden, waarbij zo efficiënt mogelijk gebruik wordt gemaakt van de specifieke kennis en productiefaciliteiten. Een goede combinatie van kwaliteit en prijs is daarbij doorslaggevend. Het ligt voor de hand dat de Damen/Saab combinatie maximale samenwerking met de bedrijven in het DUKC nastreeft, daarnaast worden ook veel andere bedrijven betrokken. Internationale samenwerkingspartner Saab Kockums staat bekend om zijn ‘open’ leveranciersketen en biedt daarmee ruimte voor een brede samenwerking. Dit in tegenstelling tot andere Europese bouwers, die een verplichte vaste keten van leveranciers en onderaannemers hanteren.
De Nederlandse scheepsbouwindustrie heeft een zeer gezond, dynamisch, hoogtechnologisch en efficiënt industrieel ecosysteem. Voor wat betreft de onderzeeboten is Saab een zeer ervaren onderzeebootbouwer en qua onderwater technologie stevig ingebed in het zeer vooruitstrevende Zweedse ‘underwater domain’. De Nederlandse efficiency en ervaring met grote en gecompliceerde maritieme projecten, de unieke kennis in Nederland over expeditionaire boten en de state-of -the art Zweedse kennis van het ‘underwater domain’ zijn een garantie voor een modern kwaliteitsproduct. Damen en Saab zien, samen met de hoogtechnologische maritieme industrie in Nederland, dan ook goede kansen om een vervanger van de Walrusklasse te ontwerpen, bouwen en exporteren. Zij wil graag het voortouw nemen in dit project, in de weet dat vele toeleveranciers en onderzoeksinstituten zoals Marin en TNO, in Nederland een enorme kwalitatieve impuls kunnen geven aan dit project. Een impuls die overigens niet alleen geldt voor de bouw, maar ook gedurende de hele levensduur van de onderzeeboten voortduurt.
Nederland beschikt over een volledig zelfscheppende Marinebouw-industrie, die vanuit haar eigen kennis-domein en kennisinfrastructuur (TNO, MARIN) state-of-the-art marineschepen in het hoogste
technologie-segment oplevert. De spill-over van deze marinebouwindustrie naar de civiele maritieme industrie is gigantisch; zij speelt dan ook in veel segmenten aan de wereldtop.
Volgens de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) en de Adviesraad Inter- nationale Vraagstukken (AIV) heeft Nederland meer handelingsvermogen nodig. Dit betekent een structuur met een capabele krijgsmacht, autonome veiligheidsdiensten, goede infrastruc- tuur (zowel digitaal als fysiek), cyberveiligheid en versterking van onze strategische industrie, kenniseconomie en innovatievermogen.
De jaarlijkse omzet binnen het marinebouwcluster bedraagt ongeveer 10 miljard euro, waarvan 3 miljard - over meerdere jaren bezien – is te relateren aan de Koninklijke Marine. De zelfscheppende capaciteit van het marinebouwcluster geeft leverage in de samenwerking met andere landen. Het is daarbij essentieel, maar ook voor alle partijen voordelig, dat Defensie (Koninklijke Marine) de rol van launching customer vervult.
Het belang van dit grotere type dieselelektrische onderzeeboten, een basiscapaciteit voor de be- scherming van de vloot met strategische slagkracht ver buiten de Nederlandse grenzen, neemt toe; de NAVO bestempelt ze zelfs vanwege hun uniciteit als een nichecapaciteit. Landen die over deze unieke capaciteit beschikken, verschaffen zich ook een plaats aan tafel bij strategische beslissingen, bijvoorbeeld over campaigning en targetting, en winnen navenant aan invloed bij veiligheidsvraagstukken. In tijden van toenemende dreiging in een multipolaire of gedefragmenteerde wereld, is het onderzeebootwapen essentieel om activiteiten van ongebonden landen (ongezien) te monitoren en eventueel tegen te gaan. Daarbij moet worden opgetreden in onder andere de Atlantische en Indische oceaan, de Middellandse Zee en in arctische zeegebie- den (Noordelijke IJszee).
Duitse en Franse werven zijn weliswaar in staat om een onderzeeboot van de plank te leveren, maar deze zal niet voldoen aan de unieke eigenschappen van de bestaande Walrus-klasse, waarover ook de vervanger moet beschikken. De (coastal) boten van Duitse makelij zijn bedoeld voor optreden in de territoriale wateren (Homeland Defence: Oostzee/Noorse Zee en fjorden) en daardoor te klein om logistiek onafhankelijk en onder alle klimatologische omstandigheden/zoutwatercondities te kunnen opereren en daardoor ongeschikt om onopgemerkt ver van huis te patrouilleren. De Franse boten (afgeleid van een nucleair ontwerp) zijn te groot om dicht onder de kust te opereren en inefficiënt voor het door Nederland beoogde gebruikersprofiel.
Zweden en Nederland zijn gelijkwaardig, op allerlei terreinen. Hoewel EU-land Zweden geen NAVO-land is, maar wel volgens de NAVO-procedures opereert, hebben beide landen vergelijkbare uitdagingen in de wereld en pakken ze deze ook vaak vanuit dezelfde visie aan. Zo kent Zweden een vergelijkbare systematiek van de Gouden Driehoek. Daarnaast levert de samenwerking met Zweden, vanwege de hoogtechnologische kennis die hiermee is gemoeid, een prikkel voor het innovatief vermogen van de Nederlandse scheepsbouw- en daaraan gerelateerde industrie, de werkgelegenheid en de export.
De toenemend actieve rol van Frankrijk en Duitsland, die de regierol lijken te ambiëren binnen de Europese defensie-industrie, kan onverwachte druk op het kabinet leggen om tot een ‘uitruil’ te komen, bijvoorbeeld op het gebied van oppervlaktecombattanten (fregatten, bevoorradings- en amfibische schepen). Daarmee komt de hoogwaardige werkgelegenheid van de Nederlandse marinebouw onder druk te staan en is de te behalen quantumleap in innovatie veel geringer. Daarnaast verliest de onderzeedienst hierdoor op termijn haar operationele niche-capaciteit. Gelet op het toenemende belang van inlichtingen in een onzekere wereld en juist de behoefte aan expeditionaire slagkracht – omdat we simpelweg niet weten waar het volgende conflict zich zal afspelen – is het contrair om bij de vervanging van de Walrus-klasse de ambities neerwaarts bij te stellen en de aanbesteding hiervan te baseren. Het verlaten van de expeditionaire ambitie op het gebied van on- derzeeboten staat ook haaks op het gewenste profiel voor de rest van de krijgsmacht en het toegenomen besef dat Europa, inclusief Nederland, meer moet doen aan Defensie, waarvoor ook nationaal draagvlak lijkt te bestaan in de vorm van extra budget.
Door samenwerking met andere middelgrote Europese landen kan het verlagen van het ambitieniveau en het verlies aan kansen voor de industrie worden vermeden. Naast primair het Defensie-belang bij een volwaardige “Walrus 2.0”, is de keuze om zelf te bouwen ook voor de Nederlandse economie van grote importantie. Vanuit de gedachte dat de Nederlandse industrie altijd in staat is geweest om Nederlandse beproefde schepen te exporteren (launching customer), ligt in de nieuwe onderzeeboten ook een exportpotentieel. Landen als Canada, Roemenië, Chili en diverse Aziatische landen hebben interesse voor expeditionaire onderzeeboten zoals ook Nederland beoogt. Het Nederlandse marinebouwcluster maakt alleen kans op eventuele orders van deze landen indien de vervanging van de Walrus-klasse In Nederland wordt aanbesteed.
Daarbij moet helder worden beseft: Nederlandse marinebouw is een volledige industrie die uiterst hoogwaardige marineschepen van schets tot aan oplevering ontwikkelt en bouwt en vervolgens gedurende gehele levensduur onderhoud. Binnen het cluster zijn op dit moment meer dan 2000 mensen werkzaam, veelal (maar niet alleen) hooggeschoolden en het aantal nieuwe banen dat hiermee gemoeid is, loopt gemiddeld in de duizend, bezien over de gehele levens- duur (30 jaar) van een platform. Werkgelegenheid die voor een belangrijk deel ligt in economisch kwetsbare regio’s: Zeeland, Twente en de Kop van Noord-Holland. Gezien het recente bericht over investeringen van de regering ad 70 miljoen in de “krimpregio’’ Zeeland is het belang van deze werkgelegenheid ook voor de regering blijkbaar een uiterst belangrijk aandachtspunt.
Politieke besluitvorming moet gericht zijn op ontwikkeling, bouw en instandhouding van nieuwe onderzeeboten binnen de Nederlandse “Gouden Driehoek”, met als belangrijk instrument de publiek-private versterking van de defensieorganisatie om dit te accommoderen. Voorkomen moet worden dat Nederland door verlaging van het ambitieniveau en een verkeerde uitruilstrategie (‘sigaar uit eigen doos’) op het gebied van nationale veiligheid en industrie ‘het kind van de rekening’ wordt. Uiteraard kan dit allemaal in gebalanceerde samenwerking met gelijkgestemde landen.