Onderzeeboten en de race to the bottom

Het bouwen van onderzeeboten is een uiterst complexe zaak. Alles in het ontwerp moet immers kloppen bij het zwaarste wapen van de Nederlandse krijgsmacht: kleine fouten kunnen onderwater al snel fataal zijn. Onze militairen moeten voor hun moeilijke taak dan ook over het beste materieel beschikken om zo veilig mogelijk een bijdrage te kunnen leveren aan de vrijheid en veiligheid van ons land en onze bondgenoten.

Het artikel is ook als pdf te downloaden via deze link

De huidige vier onderzeeboten van de Walrus-klasse naderen het einde van hun levensduur. De regering erkent het strategisch belang van onze onderzeeboten en heeft in augustus 2016 met een DMP-A brief[1] de voorbereiding van de vervanging gestart[2].  In december 2019 heeft staatssecretaris van Defensie Visser in haar DMP-B-brief een uitgewerkt voorstel voor deze vervanging aan de Tweede Kamer gezonden[3]. De Tweede Kamer beslist daarover op 18 maart a.s.

Op grond van de argumenten in dit artikel meent de werkgroep “Politiek en Defensietechniek” van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs (KIVI) dat de Tweede Kamer zou moeten besluiten om de vier onderzeeboten rechtstreeks aan te besteden bij één industrieel consortium. Het enige consortium waarbij Nederland blijft beschikken over de combinatie van eigenschappen die de Nederlandse onderzeedienst tot een uniek wapen hebben gemaakt en dat Nederland buitenproportionele internationale invloed verschaft is Saab-Damen. De te bouwen onderzeeboten zouden van een zodanige kwaliteit en omvang moeten zijn dat zij zonder Forward Operating Base kunnen opereren en voldoende ruimte hebben voor toekomstige technische aanpassingen, zoals toepassing van onderwaterrobots. Dat zou goed zijn voor Nederland, voor Defensie, voor de technologiesector in Nederland, voor de Nederlandse scheepsbouw, en zeker ook voor de provincie Zeeland.

Military-Off-The-Shelf
De Minister van Defensie heeft in 2016 vastgesteld dat veel dreigingen, spanningen en conflicten in de komende decennia zich op of vanuit zee afspelen. Bij het beschermen van onze veiligheid en onze economische belangen spelen onderzeeboten vanwege hun unieke eigenschappen een voorname rol. Zij behoren tot de effectiefste wapensystemen op zee, schreef de minister, en moeten geschikt zijn voor strategische beïnvloeding, een grote en precieze maritieme slagkracht hebben, wereldwijd inlichtingen kunnen verzamelen en speciale operaties uitvoeren tot op het hoogste geweldsniveau. De huidige Nederlandse onderzeeboten zijn door hun unieke technische capaciteiten binnen de NAVO veelgevraagd.

Daarbij past niet de door de minister eind vorig jaar aangekondigde vervanging door een Military-Off-The-Shelf (MOTS) onderzeeboot uit het buitenland. De vervanger van de Walrus-klasse moet technisch en operationeel opgewassen zijn tegen hoge eisen die aan speciale onderzeeboottaken binnen de NAVO worden gesteld. Binnen Nederland is veel van de noodzakelijke kennis aanwezig voor het ontwerpen, ontwikkelen en bouwen van onderzeeboten die specifiek geschikt zijn voor de bijzondere wijze waarop Nederland deze inzet. Die kennis is sinds 1906 door de Koninklijke Marine ontwikkeld, samen met de kennisinstituten TNO en MARIN en de industrie in het Dutch Underwater Knowledge Centre (DUKC). De kosten hiervan zijn voor het grootste deel door Defensie zelf gedragen. Die kennis kan Nederland inzetten bij het verwerven van nieuwe boten. Daarom moet de Defensie Materieel Organisatie (DMO), ondersteund door het Commando Zeestrijdkrachten (CZSK), de Nederlandse kennisinstituten en gespecialiseerde bedrijven in detail meedenken en meebeslissen over het technisch ontwerp van de onderzeeboten. De regering heeft het grote belang hiervan in 2015 nadrukkelijk onderscheven[4].

Bij de keuze van een buitenlandse standaard (MOTS) boot als vervanger van de Walrusklasse zal deze uiterst kostbare kennis, verkregen op kosten van de Nederlandse belastingbetaler, in korte tijd uit Nederland verdwijnen en wegvloeien naar buitenlandse, vaak staatsgesteunde, werven. Dit verzwakt de belangrijke en unieke rol die de Nederlandse onderzeeboten binnen NAVO en binnen de EU vervullen. Evenmin past het binnen de Defensie Industrie Strategie[5] van de regering, waarin juist het belang van marinebouw voor Nederland een zeer hoge prioriteit heeft.

A- of B-variant
Een onderzeeboot is heel moeilijk te detecteren. Zijn positie of mogelijke aanwezigheid is bij tegenstanders onbekend. Laat staan de opdracht die hij uitvoert. Het is een essentieel element voor de missies van onderzeeboten dat de Commandant der Strijdkrachten (CDS) de absolute controle heeft over wat een potentiële opponent wél of niet weet over de aanwezigheid van onderzeeboten, waar ook ter wereld. Van die mogelijkheid is in het recente verleden vaak gebruik gemaakt ten behoeve van vrede en veiligheid tot ver buiten onze grenzen. De meeste andere landen beschikken niet over deze unieke mogelijkheden. Om deze missies te kunnen blijven uitvoeren is een onderzeeboot nodig die in staat is om over grote afstand en gedurende aanzienlijke tijd zijn opdracht uit kan voeren. Veiligheid voor de bemanning is daarbij van het allergrootste belang.

De staatssecretaris heeft in december aan de Tweede Kamer geschreven dat de A-variant het beste aan die behoefte voldoet. Daarentegen stelt zij uitsluitend om budgettaire redenen aan de Tweede Kamer voor een kleinere B-variant te kiezen met een beperkte capaciteit en actieradius. Bij inzet op grote afstand van Nederland vereist dit een Forward Operating Base (FOB) in de buurt van het operatiegebied. Nog afgezien van de mogelijke beperkingen aan het inrichten van zo’n FOB op locatie, verraadt een FOB de aanwezigheid van een onderzeeboot.Daarnaast biedt een kleine variant minder ruimte voor de onvermijdelijke aanpassingen gedurende de voorziene 30-jarige levensduur, zoals een allerlei soorten onderwaterrobots die de komende jaren beschikbaar zullen komen. Een voldoende grote variant daarentegen, met ruimte voor deze aanpassingen, maakt de onderzeeboten toekomstbestendig, en leidt tot significante besparingen tijdens de totale levensduur. Als de het extra benodigde geld voor een voldoende grote variant zonder FOB en ruimte voor aanpassingen nu niet beschikbaar is, zou een andere manier van financieren een oplossing kunnen zijn. Daarover heeft de Tweede Kamer al met grote meerderheid een motie[6] van D66 Kamerlid Salima Belhaj aangenomen.

Race to the bottom
De aanbesteding van een miljardenproject levert altijd discussie op. Vooral bij ingewikkelde projecten zijn er aanzienlijke risico’s op een moeilijk te beheersen ontwerpproces en de daaruit voortkomende vertragingen en extra kosten. Dat was deze maand weer in het nieuws bij het GrIT project van Defensie, dat nu wordt heroverwogen. Ook de verwerving van 12 moderne onderzeeboten door Australie kent dergelijke uitdagingen[7].

Nieuwe, geavanceerde onderzeeboten die meer dan 30 jaar mee moeten gaan zijn de overtreffende trap van complexiteit. Een standaard aanbesteding met drie of vier aanbieders is daarvoor niet geschikt. Niet voor niets laat de Europese regelgeving voor Defensie uitzonderingen toe op de anders verplichte Europese aanbesteding. Defensie maakt daarvan ook gebruik, maar niet in voldoende mate. Bij de voorgestelde aankoop door middel van concurrentiestelling met een knock out fase zullen werven in de aanbiedingsfase proberen aan alle eisen te voldoen en óók nog de goedkoopste te zijn. Alle technische flexibiliteit en budgettaire ruimte verdwijnt daardoor bij voorbaat uit het project. Echter, de bouw zal altijd enkele tegenvallers kennen. Kostbare wijzigingen op het contract, vertraging en tegenvallende prestaties zijn het gevolg. Ondanks een vooraf goed dichtgetimmerd contract komt de rekening uiteindelijk toch volledig bij de opdrachtgever terecht. De KIVI-werkgroep is daarom van mening dat de opdracht rechtreeks aan één aanbieder moet worden verleend. Deze moet het project uitvoeren in goede en effectief beheerste samenwerking met specialisten van Defensie, de kennisinstituten en de industrie. De afgelopen vijf decennia heeft dit concept geleid tot zeer succesvolle complexe en geavanceerde fregatten, patrouillevaartuigen en andere schepen: op tijd, binnen budget, en binnen de gestelde eisen. En dat aanmerkelijk goedkoper dan vergelijkbare buitenlandse projecten. Bij de huidige kandidaat-aanbieders kan alleen Saab-Damen hetzelfde garanderen. Een bijkomend aspect is dat met de keuze voor een consortium met Damen en haar werf “De Schelde” in Vlissingen ook tegemoet wordt gekomen aan de recente toezegging van de regering om Zeeland te compenseren voor het niet naar Vlissingen verhuizen van de marinierskazerne.

Wat moet er nu gebeuren?
De werkgroep Politiek en Defensietechniek van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs (KIVI) is net als de regering en de Tweede Kamer van mening, dat de nieuwe onderzeeboten gavanceerde en hoogwaardige wapensystemen moeten worden. Deze moeten Nederland tot 2060 de mogelijkheid bieden om wereldwijd strategische invloed uit te oefenen. Blijvende onzichtbaarheid en adaptiviteit voor nieuwe technologieën zijn daarvoor een vereiste. Alleen dan kunnen de nieuwe onderzeeboten op een blijvend effectieve en veilige manier bijdragen aan de vrijheid en veiligheid van de Nederlandse samenleving en die van onze bondgenoten. De Nederlandse scheepsbouw kan zo’n waardige opvolger van de Walrus onderzeeboot ontwerpen en bouwen.

Zij hebben samen met de Defensie Materieel Organisatie, het Commando Zeestrijdkrachten, TNO en MARIN een enorme hoeveelheid technologische en operationele kennis op dit gebied. Al meer dan 100 jaar. Deze kennis unieke technologische kennisinfrastructuur in Nederland mag niet verloren gaan zolang er onderzeeboten en andere marineschepen nodig zijn.

Eerdere adviezen van de werkgroep Politiek en Defensietechniek aan de Tweede Kamer over de vervanging van de Walrus klasse onderzeeboten kunt u via deze link vinden op de website van de Kivi.